h

Verslag politiek café Bouwen op Walcheren

15 juli 2009

Verslag politiek café Bouwen op Walcheren

Op 15 juli werd in espressobar Ko d'oooooooor door de SP afdeling Middelburg weer een politiek café georganiseerd, dit keer met het thema 'bouwen op Walcheren'. Hiervoor waren als sprekers Eric de Ceuster, Johan de Koning en Jan-Willem Bosch uitgenodigd.
Eric de Ceuster is directeur van Woongoed Middelburg, dat met 6000 woningen in eigendom een kwart van de Middelburgse bevolking huisvest.
Johan de Koning is architect, docent op de Academie voor Bouwkunst en lid van zowel het kwaliteitsteam als de raad van cultuur van de Provincie Zeeland.
Jan-Willem Bosch is werkzaam bij Bosch en Slabbers en heeft in die hoedanigheid ook meegewerkt aan de Landschapsatlas voor Walcheren. Ook hij zit in het kwaliteitsteam van de Provincie.

Na een korte introductie van de sprekers wordt overgegaan naar de eerste stelling: Het huidige woningaanbod is (mede met het oog op de te verwachten krimp dan wel zeer beperkte groei) ruim voldoende; de komende tijd verdient renoveren meer aandacht dan nieuwbouw.

Eric de Ceuster zegt dat hoewel er in bepaalde gebieden, bijvoorbeeld Vlissingen, sprake is van daling, de bevolking in Middelburg blijft groeien en ook het aantal huishoudens toeneemt. Zo zijn er grotere gezinnen die later ook ieder hun eigen woonruimte nodig hebben. Nieuw-Middelburg wordt hier als voorbeeld genoemd, in deze wijk woonden vroeger veel gezinnen met meerdere kinderen terwijl er nu heel veel 1 en 2-persoonshuishoudens zijn.
Jan-Willem Bosch haalt de cijfers erbij. In de huidige plannen is sprake van 7500 extra woningen, er is een overcapaciteit van 3500 terwijl er nog 1650 woningen te koop staan. Wat hem betreft moeten er dus in ieder geval geen nieuwe plannen voor woningbouw meer bijkomen.
Johan de Koning vindt ook dat er niet teveel meer in nieuwbouw geïnvesteerd moet worden. Hij vindt dat er gekeken kan worden naar woningbouw binnen bestaande (bijvoorbeeld kantoor-)gebouwen in plaats van naar uitbreiding. Hierbij noemt hij als voorbeelden het Postkantoor en het PZEM-kantoor. Hij pleit ook voor andersoortige woningen.
Jan-Willem merkt op dat er bestuurlijk te weinig aandacht is voor de bevolkingskrimp. Eric gaat hier tegenin dat gezinsverdunning niet onderschat moet worden: Er zijn demografische factoren, er komen steeds meer ouderen wat leidt tot een toenemende vraag naar appartementen, maar ook de vraag verandert, er is steeds meer vraag naar ééngezinswoningen, geschikt voor één of twee personen.
Vanuit het publiek komt de vraag aan Eric of hij het eens is met de conclusie van Jan-Willem dat er een overaanbod van woningen is als alle bouwplannen daadwerkelijk uitgevoerd worden. Eric antwoordt dat dit inderdaad het geval is. De vervolgvraag luidt of er dan naar zijn mening toch nog gebouwd moet worden. “Ja”, antwoordt Eric, maar hier moet wel discussie over gevoerd worden, ook wat betreft het soort woningen.
Een volgende vraag vanuit het publiek is of ééngezinswoningen niet te groot zijn voor alleenstaanden? Eric antwoordt dat kleiner bouwen geen optie is, alleenstaanden willen meer ruimte en nemen geen genoegen meer met de woningoppervlakte die vroeger acceptabel werd gevonden. De woningen uit de jaren '70 waren groot, deze zijn geschikt voor de huidige eisen en kunnen gemakkelijk gerenoveerd worden.

De tweede stelling luidt: Bij nieuwbouw moet het accent liggen op goedkope twee- en driepersoonswoningen (koop en huur).

Johan merkt op dat het type woning ook belangrijk is voor de mogelijkheden van isolatie en daarmee de duurzaamheid. Hoe kleiner het ongedeeld oppervlak, hoe gemakkelijker een woning te isoleren is.
Eric vertelt dat woningbouw voor mensen met lagere inkomens momenteel gefinancierd wordt met de opbrengst van (duurdere) koopwoningen. Uit het publiek komt de vraag hoeveel koopwoningen er dan gebouwd moeten worden om goedkopere huurwoningen te kunnen blijven bouwen. Eric antwoordt dat dit op termijn sowieso niet mogelijk blijft en dat daarom overgegaan wordt op de verkoop van woningen. Johan vraagt hierop of Woongoed wel verder gaat met het opkopen van panden om deze geschikt te maken voor woningbouw. Eric antwoordt dat dit één van de activiteiten van Woongoed zal blijven.
Vanuit het publiek wordt de vraag gesteld hoe goedkoop een nieuwe woning gebouwd kan worden. Eric antwoordt hierop dat hiervoor voor een goed geïsoleerde woning gedacht moet worden aan ϵ 200.000,-
Vanuit het publiek wordt nog aan Eric de vraag gesteld hoe de medewerking met de gemeente ervaren wordt. Eric ervaart deze als positief.

De volgende stelling luidt: Wijken moeten een afspiegeling vormen van de samenleving.

Jan-Willem zegt dat het vanuit landschappelijk oogpunt niet noodzakelijk is, maar dat een mix van woningsoorten goed is omdat het voor een gemengde bevolking zorgt. Johan wijst erop dat de gemeente hierin een belangrijke rol moet spelen. Ook Eric is voorstander van menging.
Vanuit het publiek wordt gevraagd of duurdere woningen wel goed verkopen als duur en goedkoop gemixd zijn. Eric wijst als antwoord naar de situatie in Nieuw-Middelburg, dat bekend staat als lage-huur-buurt, maar waar de woningen aan de Sportlaan en Veersesingel prima verkopen. In gemengde wijken is dit nooit een probleem geweest. Hij wijst wel op het belang van het mengen van woon- en andere functies om de leefbaarheid van een wijk te bevorderen. Johan noemt als voorbeeld de Mortiere, dat door alle sprekers als voorbeeld wordt gezien van een wijk waarin het in dit opzicht fout is gegaan. Er moet een punt zijn waar mensen samen kunnen komen, aldus Eric.
Vanuit de zaal wordt gevraagd of dit betekent dat Mortiere dan slecht gepland is. Eric antwoordt dat de keuzes die gemaakt zijn in principe logisch zijn. Als er in Mortiere een winkelcentrum was gebouwd had dit concurrentie opgeleverd met het winkelcentrum in Dauwendaele en dit had tot het verdwijnen van dit laatste winkelcentrum kunnen leiden. Om in Mortiere een veel groter deel van de bevolking over een auto beschikt is het logisch het winkelcentrum van Dauwendaele te behouden ten koste van een eventueel winkelcentrum in Mortiere, zodat het voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk is. Iets vergelijkbaars geldt voor een eventuele school, die direct zou concurreren met de school in Nieuw- en Sint Joosland. Overigens, wijst Eric erop, mensen die nu klagen over een gebrek aan voorzieningen hebben weinig recht van spreken omdat ze dit in principe al wisten toen ze hun woning kochten. Er moet naar zijn mening wel iets komen, maar een winkelcentrum of school zijn uitgesloten.
Petroesjka, de gespreksleidster, vraagt hoe dit zit met de wijk Veersepoort. Jan-Willem antwoordt dat dit wel goed loopt, het winkelcentrum wordt goed bezocht, het is een aantrekkelijke wijk met voldoende ontmoetingsplekken. Eric haakt hierop in; Veersepoort heeft veel groen, Mortiere krijgt ook een park dus hij verwacht dat het daar ook uiteindelijk wel goed komt.

De vierde stelling luidt: Uitbreiding buiten stads- of dorpsgrenzen mag alleen nog in de vorm van (beperkte) lintbebouwing.

“Absoluut niet”, reageert Jan-Willem. Er zijn prachtige vormen van lintbebouwing, bijvoorbeeld tussen Middelburg en Sint Laurens, maar het zou niet goed zijn om dit helemaal tot aan Serooskerke door te laten lopen. Johan en Eric stemmen hiermee in, waarbij Eric wijst op het belang van inbreiding, ook al is dit duur en lastig te realiseren.
Vanuit het publiek wordt gevraagd naar het verdwijnen van voorzieningen uit de dorpen als er niet meer gebouwd wordt. Jan-Willem antwoordt dat de voorzieningen niet in de dorpen terug zullen keren als er meer woningen gebouwd worden. Petroesjka vraagt hierop of dit niet zal leiden tot het wegtrekken van immobiele mensen naar de stad. De sprekers antwoorden dat dit inderdaad gebeurt of zal gebeuren. Vanuit het publiek komt de vraag of hier bij de plannen al rekening mee wordt gehouden. Dit is niet het geval.

De vijfde stelling luidt: Gebieden als Cleene Hooge zijn karakteristiek voor het Walcherse landschap en dat moet vooral zo blijven. In plaats van in te zetten op Griffioen III dient de gemeente Middelburg in te zetten op Ramsburg I.
Jan-Willem is het volledig met deze stelling eens, onder andere vanwege de kreekruggen en poelgronden bij Cleene Hooge. Hij vindt het slecht dat dit in de kwaliteitsatlas gewijzigd is.
Johan vindt dat 'de stad de stad moet zijn', dus geen bouw in het landschap, al is het gemakkelijker om te bouwen bij Cleene Hooge. Hij pleit bij woningbouw voor inbreiding en bouw binnen de stadsgrenzen, zoals het gebied tegenover Ramsburg, aan de andere kant van het kanaal (een gedeelte van Arnestein). Jan-Willem is het ermee eens dat dit een goede plek zou zijn maar dan zouden de bedrijven moeten verhuizen en wel naar een plek die ook aan het water ligt. Eric zegt hierop dat bedrijven die op welke manier dan ook afhankelijk van het water op een gegeven moment zelf naar dieper water zullen willen verhuizen. Hij is er daarom voorstander van de grond van vertrekkende bedrijven over te nemen en deze dan in te vullen met een tijdelijke functie (bijvoorbeeld een atelier o.i.d. voor kunstenaars. Op de vraag of hier voldoende vraag naar is antwoordt Eric bevestigend. Wat Cleene Hooge betreft vindt Eric dat hier op korte termijn in ieder geval niet gebouwd zou moeten worden.
Gevraagd naar de invulling van Ramsburg antwoordt Eric dat dit 300 tot 350 woningen betreft, als alles afgebouwd is. Hij geeft aan dat hier grote bedragen mee gemoeid zijn, er zitten grote kosten in het uitkopen van bedrijven en het saneren van de vervuilde grond. Oftewel, “Cleene Hooge, daar verdien je aan, Ramsburg, daar gaan bakken geld naar toe”. Essenvelt (de nog te bouwen wijk ten zuiden van de Erasmuswijk) ziet hij als een alternatief voor Cleene Hooge, Ramsburg, vanwege de kosten, niet. Op de vraag waar je dan het beste kunt bouwen noemt Eric onder andere Essenvelt, Arduinterrein en L'Eté. Jan-Willem sluit hier, voor wat betreft de locatie van L'Eté, bij aan.
“Dus Cleene Hooge is niet nodig?”, concludeert Johan. “Niet nodig en niet wenselijk”, antwoordt Eric, niet alleen qua aantal, maar op lange termijn is het ook een aankoop met risico's.
Er komt nog een vraag uit het publiek over de bouw aan de rand van Sint Laurens. Eric antwoordt hierop: “Uitbreiding van Sint Laurens is een voorbeeld van bijplakken. Ik ben voor een 'bijplakverbod'.

De zesde stelling waarover gepraat wordt heeft als onderwerp duurzaam bouwen. De stelling luidt: Gemeenten en woningbouwcorporaties hebben de maatschappelijke plicht om uitsluitend nog duurzaam te bouwen.

Johan vertelt dat duurzaam bouwen deels al verplicht is en dat zich dit steeds meer uitbreidt. Maar er zijn experimentele vormen van duurzaamheid en die zou je niet moeten verplichten.
Jan-Willem vraagt of dit geen interessante uitdaging vormt? Johan antwoordt dat de technische snufjes altijd wel kunnen. De echte uitdaging is volgens hem dan ook een complete duurzame wijk op te zetten. Eén van de methoden die hierbij kan worden toegepast is om de woningen zoveel mogelijk tegen elkaar aan te zetten zodat het ongedeelde oppervlak zo klein mogelijk blijft. Maar dit kan alleen met een gezamenlijke inspanning van alle betrokken partijen en de ontwikkelaars willen hier vaak niet aan. Jan-Willem vraagt zich af waarom omdat duurzaamheid ook een 'selling point' voor de wijk kan zijn.
Eric zegt dat duurzaam en energiezuinig bouwen vanuit financieel oogpunt niet het meest effectief is, de effectiviteit van een euro aan energiebesparing is veel groter in de bestaande woningvoorraad dan in de nieuwbouw. De grootste milieuwinst zit volgens hem in duurzaam investeren in het bestaande woningbestand en hij ziet daarom weinig in extra verplichtingen voor nieuwbouw. Woongoed wil ook geen voorloper zijn in technologische innovatie, omdat je hiervoor altijd letterlijk leergeld betaalt, er wordt meer gezien in technologieën die zich al bewezen hebben.
Vanuit het publiek komt de vraag of de sturing van bovenaf voldoende is. Johan antwoordt dat het stapsgewijs in de goede richting gaat. Eric voegt toe dan de de eisen in de EnergiePrestatieNorm de laatste jaren enorm verhoogd zijn.

Stelling 7 luidt: Nieuwe woningen en gebouwen moeten architectonisch (qua stijl, kleur en bouwhoogte) passen in de omgeving.

Johan vindt dat afwijkingen best mogen. Maar hij kan toch prima leven met de stelling want: “Ik vind zo'n afwijkende woning zelf goed passen!” Jan-Willem en Eric sluiten zich hierbij aan. Jan-Willem: “Als het maar in verhouding is. Uitzonderingen moeten kunnen, ook nieuw naast oud”. Eric vindt dat hier wel terughoudend mee moet worden omgegaan, maar dat het ook niet al te zeer in regels moet worden vastgelegd. Dit kan gewoon getoetst worden via de welstandscommissie.

U bent hier